U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Verblijf bij partner, middelenvereiste, Chakroun, Khachab, beroep gegrond.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 16/18420

V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 25 november 2016 in de zaak tussen

[naam], eiser,

gemachtigde: mr. M.S. Yap,

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. F. Schoot.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 juli 2016 (het bestreden besluit).

De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 3 november 2016. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam 1], echtgenote van eiser (hierna: referente). Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Egyptische nationaliteit. Met ingang van 1 september 2011 heeft verweerder aan eiser een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij partner [naam 2] verleend. Deze vergunning is laatstelijk verlengd tot 1 september 2017.

2. Op 23 oktober 2015 heeft eiser een aanvraag tot wijziging van zijn verblijfsdoel in ‘verblijf bij partner [naam 1]’ ingediend. Bij besluit van 26 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken met terugwerkende kracht tot 30 april 2015 en zijn aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel afgewezen.

3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder allereerst overwogen dat de verblijfsvergunning van eiser wordt ingetrokken met ingang van 20 oktober 2015 in plaats van 30 april 2015, omdat eiser zich op die datum heeft laten inschrijven op het adres van zijn huidige partner, referente. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat referente niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. Referente beschikt over een arbeidsovereenkomst bij Koninklijke PostNL en een vast inkomen van

€ 640,50 per maand. Nu het normbedrag € 1507,80 per maand exclusief vakantiegeld bedraagt, beschikt referente niet over voldoende inkomsten. Dat referente extra uren werkt waardoor haar daadwerkelijk genoten inkomen hoger ligt, kan niet leiden tot een andere conclusie. Deze extra inkomsten zijn niet contractueel vastgelegd en moeten dan ook als onregelmatige inkomsten worden gezien. Gelet op paragraaf B1/4.3.3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), stelt verweerder zich op het standpunt dat deze inkomsten niet structureel zijn en daarom niet als duurzaam kunnen worden aangemerkt, omdat eiseres pas sinds 11 april 2016 in dienst is bij Koninklijke PostNL. Dat eiser zelf ook over inkomen beschikt, laat verweerder buiten beschouwing, omdat de aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel bij een nieuwe partner moet worden aangemerkt als een aanvraag om eerste toelating. Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat de weigering van het verblijf van eiser niet in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

4. Eiser voert in beroep primair aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat referente niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. Gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 4 maart 2010 (Chakroun, ECLI:EU:C:2010:117) en van 21 april 2016 (Khachab, ECLI:EU:C:2016:285), moet een concrete beoordeling van het individuele geval worden gemaakt. Het doel waarmee het middelenvereiste is gesteld, is het beschermen van het nationale bijstandstelsel. Referente beschikt over voldoende en stabiele inkomsten en heeft in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag geen beroep op de bijstand gedaan. Subsidiair stelt eiser dat ook zijn eigen inkomen bij de beoordeling betrokken had moeten worden. Ook in dit verband stelt eiser dat verweerder ten onrechte geen concrete beoordeling van het individuele geval heeft gemaakt. Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat de aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel moet worden aangemerkt als eerste aanvraag. Tot slot voert eiser aan dat verweerder in het kader van artikel 8 van het EVRM een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt. Eiser heeft zich altijd netjes aan de regels gehouden, geen strafbare feiten gepleegd, geen beroep gedaan op de bijstand en hij wenst zijn privé- en gezinsleven met zijn nieuwe vrouw in Nederland voort te zetten. Referente is thans zwanger. Eiser en referente wensen hun kind in Nederland te laten opgroeien. Weigering van het verblijf van eiser betekent dat referente en haar kind gedwongen worden Nederland te verlaten, wat in strijd is met de uitgangspunten zoals opgenomen in het arrest van het Hof van 8 maart 2011 (Zambrano, ECLI:EU:C:2011:124).

De rechtbank oordeelt als volgt.

5. Volgens artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van Richtlijn 2003 /86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (hierna: de Richtlijn) kan de betrokken lidstaat bij de indiening van het verzoek tot gezinshereniging de persoon die het verzoek heeft ingediend verzoeken het bewijs te leveren dat de gezinshereniger beschikt over stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan om hemzelf en zijn gezinsleden te onderhouden, zonder een beroep te doen op het stelsel voor sociale bijstand van de betrokken lidstaat. De lidstaten beoordelen daartoe de aard en de regelmaat van deze inkomsten en kunnen rekening houden met de nationale minimumlonen en pensioenen, evenals met het aantal gezinsleden.

6. Onder punt 43 van het arrest van het arrest Khachab, heeft het Hof, met verwijzing naar onder meer het arrest Chakroun, overwogen dat uit de rechtspraak van het Hof volgt dat ingevolge artikel 17 van de Richtlijn verzoeken om gezinshereniging individueel moeten worden beoordeeld en dat het aan de bevoegde nationale autoriteiten is om bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn en bij het onderzoek van de verzoeken om gezinshereniging, een evenwichtige en redelijke beoordeling van alle in het geding zijnde belangen te maken. Onder punt 48 van het arrest Chakroun is overwogen dat, aangezien de omvang van de behoeften van persoon tot persoon sterk kan verschillen, de lidstaten wel een bepaald referentiebedrag kunnen vaststellen, maar dat zij niet een minimuminkomen kunnen bepalen waaronder geen gezinshereniging wordt toegestaan, zonder enige concrete beoordeling van de situatie van iedere aanvrager.

7. Niet in geschil is dat referente ten tijde van het bestreden besluit een arbeidscontract had voor 15 uur per week en daarvoor een bruto salaris ontving van

€ 640,50 per maand. Dat eiseres feitelijk iedere maand veel meer uren werkte en daarmee een hoger salaris verdiende, maakt niet dat deze extra uren ook door de werkgever waren gegarandeerd. Volgens het beleid van verweerder kunnen deze onregelmatige inkomsten slechts bij het inkomen worden meegerekend, indien ze duurzaam – dat wil zeggen structureel – zijn. Deze inkomsten kunnen pas als structureel worden aangemerkt als ze in de 12 maanden voorafgaand aan de aanvraag of op het moment van beschikken ten minste 11 van de 12 maanden zijn verworven. Hiervan was in het geval van referente geen sprake, nu zij pas sinds april 2016 in dienst is van Koninklijke PostNL. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat de extra inkomsten van referente niet worden meegerekend omdat ze niet duurzaam zijn en dat het inkomen van referente dus niet voldoet aan de hoogte van de minimumnorm.

8. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat zelfs als de extra inkomsten van referente wel meegerekend konden worden, haar inkomen nog niet voldoet aan de hoogte van de minimumnorm. Het enkele feit dat referente geen beroep doet op de bijstand en dat ook in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag niet heeft gedaan, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen concluderen dat referente beschikt over voldoende inkomsten om zichzelf en haar gezin te onderhouden. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, blijkt immers niet wat de reden is dat referente nooit een beroep op de bijstand heeft gedaan. Evenmin blijkt daaruit of er een risico bestaat dat er in de toekomst wel een beroep op de bijstand gedaan zal moeten worden. Eiser en referente hebben niet met objectief verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat zij kunnen volstaan met een inkomen dat minder is dan het normbedrag. De beroepsgrond faalt.

9. 42 van het arrest Chakroun volgt dat verweerder mag eisen dat de gezinshereniger beschikt over stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan om hemzelf en zijn gezinsleden te onderhouden. Daartoe dient verweerder een concrete beoordeling te maken van de individuele situatie van de gezinshereniger. In dit geval is referente de gezinshereniger. Eiser en referente zijn getrouwd en wonen samen, zodat de individuele situatie van referente ook de situatie van eiser omvat. Niet in geschil is dat referente feitelijk kan beschikken over de inkomsten van eiser. Eiser stelt dat indien deze inkomsten zouden zijn meegenomen, er wel zou zijn voldaan aan het normbedrag. Naar het oordeel van de rechtbank is dat één van de omstandigheden die betrokken dient te worden bij voornoemde concrete beoordeling.

10. Uit punt 43 van het arrest Chakroun volgt dat de bevoegdheid uit artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Richtlijn strikt dient te worden uitgelegd, omdat gezinshereniging de algemene regel is. Bovendien mag verweerder zijn handelingsvrijheid niet zo gebruiken dat afbreuk wordt gedaan aan het doel van de richtlijn, namelijk de bevordering van gezinshereniging, en aan het nuttig effect daarvan. Door het niet meenemen van eisers inkomsten bij zijn beoordeling, worden eiser en referente beperkt in hun recht op gezinshereniging. Verweerder doet hiermee afbreuk aan het doel van de Richtlijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich niet zonder nadere motivering op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers aanvraag moet worden aangemerkt als een eerste aanvraag en dat reeds daarom zijn inkomsten niet bij de beoordeling betrokken kunnen worden. De beroepsgrond slaagt.

11. Ter zitting heeft verweerder, ter nadere motivering, aangevoerd dat indien het inkomen van eiser ook bij de beoordeling betrokken zou moeten worden, dit een manier zou zijn om bepaalde voorwaarden te omzeilen die wel zouden gelden bij een zelfstandige aanvraag voor bijvoorbeeld het verrichten van arbeid als zelfstandige. Bij dergelijke aanvragen wordt onder meer getoetst of met deze arbeid een wezenlijk Nederlands belang is gediend. Door het inkomen van een vreemdeling te betrekken bij de beoordeling van een aanvraag om gezinshereniging, wordt die toets omzeild, met mogelijk negatieve gevolgen voor de Nederlandse arbeidsmarkt.

12. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze nadere motivering van verweerder niet tot een ander oordeel leiden. Onderhavige aanvraag betreft een aanvraag om gezinshereniging/-vorming en geen aanvraag tot het verlenen van een zelfstandige verblijfsvergunning in verband met het verrichten van arbeid. Wanneer is voldaan aan alle voorwaarden, heeft de vreemdeling het recht om in Nederland arbeid te verrichten. Er vindt dan ook een andere beoordeling plaats dan bij een aanvraag voor bijvoorbeeld het verrichten van arbeid als zelfstandige.

13. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht . De rechtbank komt niet toe aan bespreking van de overige beroepsgronden.

14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 992 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168 (honderdachtenzestig euro) aan eiser te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 992 (negenhonderdtweeënnegentig euro), te betalen aan eiser.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2016.

griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Afschrift verzonden aan partijen op:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature