E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:RBDHA:2016:16774
Rechtbank Den Haag, AWb 15/19507 & 15/15361

Inhoudsindicatie:

Verweerder heeft de aanvraag buitenbehandeling gesteld omdat eisers niet voldoen aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 3.34 a, onder j, Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) voor vrijstelling van het legesvereiste. Voor zover verweerder gesteld heeft dat niet snel geconcludeerd kan worden dat sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit omdat in het bestreden besluit sprake is van een onverplichte toetsing aan artikel 3.34 a, aanhef en onder j, VV, volgt de rechtbank dit niet. Verweerder heeft in het bestreden besluit immers getoetst aan artikel 3.34 a, aanhef en onder j, VV zodat de rechtbank dient te beoordelen of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eisers niet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het legesvereiste voldoen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verweerder ook heeft aangegeven dat een toetsing aan artikel 3.34 a, aanhef en onder j, VV weliswaar vaker plaatsvindt, maar dat geen sprake is van buitenwettelijk begunstigend beleid. Voorts heeft verweerder ter zitting zelf het standpunt ingenomen, dat in het verlengde van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:425) met betrekking tot toepassing van de discretionaire bevoegdheid ook in kinderpardonzaken getoetst dient te worden aan artikel 3.34 a, aanhef en onder j, VV met betrekking tot de voorwaarde dat de vreemdeling moet hebben aangetoond niet te beschikken over voldoende vermogen. De rechtbank stelt allereerst vast dat eisers geen bewijsstukken hebben overgelegd ter onderbouwing van hun standpunt dat zij geprobeerd hebben bij derden geld te lenen om de leges te voldoen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, nog los van de vraag of eisers hebben aangetoond dat zij op dit punt in bewijsnood verkeren, in dit geval extreem formalistisch handelt door van eisers te verwachten dat zij bij kerken, liefdadigheidsinstellingen en andere maatschappelijke organisaties waarmee eisers geen contact hebben, navragen of deze organisaties schriftelijk willen bevestigen dat zij aan eisers geen geld zullen lenen. Uit de toelichting van verweerder volgt immers dat de vreemdeling enkel dient aan te tonen dat hij geen hulp kan krijgen van maatschappelijke organisaties, voor zover die de desbetreffende vreemdeling hulp hebben geboden. Uit het procesdossier, noch uit de verklaringen van eisers blijkt dat eisers op enigerlei wijze hulp hebben gekregen van maatschappelijke organisaties. Evenmin blijkt daaruit dat eisers familie in Nederland hebben, dan wel contact hebben met (vermogende) derden. Voorts heeft verweerder ter zitting erkend dat bij verweerder bekend is hoe eisers zich staande hebben gehouden gedurende hun illegaal verblijf in Nederland, omdat zij gedurende deze periode in de noodopvang verbleven en van het COA een toelage kregen. Derhalve is niet sprake van een situatie waarbij eisers in het verleden met behulp van derden dan wel maatschappelijke organisaties zich gedurende een periode van illegaal verblijf in Nederland hebben weten te handhaven, zoals in de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2686 en ECLI:NL:RVS:2013:2699). Ten slotte wijst de rechtbank erop dat de feitelijke situatie van eisers ook wezenlijk verschilt van de situatie van de vreemdelingen in voornoemde uitspraak van de Afdeling van 24 december 2013. Immers, de vreemdeling heeft zich in die zaak, blijkens de onderliggende uitspraak van de rechtbank (ECLI:NL:RBDHA:2013:1829), tien jaar illegaal in Nederland weten te handhaven en voorts had zij in Nederland wel een familienetwerk, te weten een ex-partner die maandelijks alimentatie betaalde en had zij contact met Vluchtelingenwerk Nederland. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat verweerder extreem formalistisch en daarom ook onzorgvuldig heeft gehandeld. Het beroep wordt gegrond verklaard en de rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, nu verweerder geen andere beslissing kan nemen dan vrijstelling te verlenen aan eisers en de aanvraag alsnog in behandeling te nemen.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie