E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:RBSGR:2011:BR4071
LJN BR4071, Rechtbank 's-Gravenhage, AWB 11/4471 en 11/4473 BEPTDN

Inhoudsindicatie:

Ingevolge artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK) vormen bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind een eerste overweging en verbinden de staten die partij zijn zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn.

Ingevolge artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) hebben kinderen recht op bescherming en zorg die nodig is voor hun welzijn en vormen de belangen van het kind bij alle handelingen in verband met kinderen de eerste overweging.

Ten aanzien van eisers’ beroep op artikel 3 van het IVRK , overweegt de rechtbank dat - voor zover dit artikel al rechtstreekse werking heeft – het niet verder strekt dan

artikel 24 van het Handvest. De rechtbank overweegt voorts dat de bepalingen van zowel het tweede als het derde lid van artikel 24 van het Handvest voldoende duidelijk zijn en maken dat, indien daartoe voldoende is aangevoerd, uit het bestreden besluit moet blijken dat het belang van het kind in voldoende mate is meegewogen.

De rechtbank overweegt dat het door eisers in dit verband gedane beroep op artikel 15 van de Vo 343 /2003 reeds faalt nu eisers in het land van herkomst geen gezin vormden.

De rechtbank acht niet uitgesloten dat de in artikel 24 van het Handvest bedoelde belangen van het kind onder omstandigheden kunnen worden aangemerkt als bijzondere individuele omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor Nederland om de behandeling van de asielverzoeken aan zich te trekken. De rechtbank overweegt dat verweerder de omstandigheid dat eiser aan Duitsland en eiseres en haar minderjarig kind aan Polen zullen worden overgedragen niet heeft hoeven aanmerken als een dergelijke bijzondere omstandigheid. Daarbij heeft verweerder kunnen meewegen dat het minderjarig kind bij zijn moeder blijft alsmede dat de gezinsband niet reeds in het land van herkomst bestond. Daarbij komt dat de scheiding van het gezin door toepassing van de Verordening niet blijvend hoeft te zijn nu daarmee niet uitgesloten is dat het gezin uiteindelijk in hetzelfde land een verblijfsrecht kan krijgen. De rechtbank overweegt in dit verband dat artikel 24 van het Handvest niet zover strekt dat daaruit volgt dat een kind te allen tijde bij beide ouders moet kunnen verblijven.

De rechtbank ziet geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie