Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 26 oktober 2015 heeft de staatssecretaris een verzoek van de vreemdeling om opheffing van het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod afgewezen.

Uitspraak



201601801/1/V3.

Datum uitspraak: 2 september 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 februari 2016 in zaak nr. 15/19823 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2015 heeft de staatssecretaris een verzoek van de vreemdeling om opheffing van het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 16 februari 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.J. van Woerden, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Bij besluit van 21 december 2012 is tegen de vreemdeling een inreisverbod uitgevaardigd met de rechtsgevolgen genoemd in artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000). De vreemdeling heeft de staatssecretaris verzocht om opheffing van dit zware inreisverbod wegens gewijzigde omstandigheden, te weten dat hij na de uitvaardiging van het inreisverbod een relatie heeft gekregen met zijn Poolse partner in Nederland en dat uit deze relatie op 3 mei 2014 een kind is geboren dat door hem is erkend.

2. Volgens artikel 11, derde lid, laatste en voorlaatste alinea, van de Richtlijn 2008 /115/EG (PB 2008 L 348; hierna: de Terugkeerrichtlijn) kunnen de lidstaten in individuele gevallen om humanitaire of andere redenen afzien van een inreisverbod, dan wel het verbod intrekken of schorsen.

In individuele gevallen of voor bepaalde categorieën gevallen kunnen de lidstaten om andere redenen een inreisverbod intrekken of schorsen.

Ingevolge artikel 66a, eerste lid, van de Vw 2000 , voor zover thans van belang, kan een inreisverbod alleen tegen een vreemdeling die geen gemeenschapsonderdaan is, worden uitgevaardigd.

Ingevolge artikel 66b, eerste lid, van de Vw 2000 , kan de staatssecretaris ambtshalve of wegens gewijzigde omstandigheden dan wel op aanvraag van de vreemdeling besluiten tot opheffing of tijdelijke opheffing van het inreisverbod.

3. In de tweede grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het geschil zich beperkt tot de vraag of de staatssecretaris het verzoek om opheffing van het inreisverbod op goede gronden heeft afgewezen en, nu het inreisverbod in rechte vaststaat, het in deze procedure niet relevant is of hij een gemeenschapsonderdaan is en hij - indien hij een gemeenschapsonderdaan zou zijn - een actuele, werkelijke en genoegzaam ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt.

De vreemdeling voert daartoe aan dat hij zich na de uitvaardiging van het inreisverbod bij zijn Poolse partner in Nederland heeft gevoegd. Hij is daardoor als gemeenschapsonderdaan aan te merken. Deze nieuwe omstandigheid had de rechtbank moeten betrekken bij de beoordeling van zijn beroep tegen de afwijzing van het verzoek om opheffing van het inreisverbod, aldus de vreemdeling.

3.1. Artikel 66b, eerste lid, van de Vw 2000 , waarin artikel 11, derde lid, laatste en voorlaatste alinea, van de Terugkeerrichtlijn is ge ïmplementeerd, brengt met zich dat het inreisverbod kan worden opgeheven indien een wijziging heeft plaatsgevonden in de omstandigheden zoals die zich voordeden ten tijde van de uitvaardiging van het inreisverbod.

Dat het uitgevaardigde inreisverbod in rechte vaststaat, is niet van betekenis voor het antwoord op de vraag of de staatssecretaris terecht geen aanleiding heeft gezien het inreisverbod wegens gewijzigde omstandigheden op te heffen. Het betoog van de vreemdeling dat hij, nadat tegen hem het inreisverbod was uitgevaardigd, is aan te merken als gemeenschapsonderdaan, dient ten volle te worden beoordeeld in het kader van de beoordeling van het verzoek om opheffing van het inreisverbod. Indien zou blijken dat de vreemdeling wegens zijn relatie met zijn Poolse partner thans is aan te merken als gemeenschapsonderdaan, dan kan het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod, gelet op artikel 66a, eerste lid, van de Vw 2000 , niet langer standhouden. De rechtbank heeft het vorenstaande niet onderkend.

De grief slaagt.

4. Het hoger beroep is reeds hierom kennelijk gegrond. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank daarbij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 26 oktober 2015 geheel in stand blijven. De staatssecretaris dient een nieuw besluit op het verzoek te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 februari 2016 in zaak nr. 15/19823 voor zover zij daarbij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 26 oktober 2015 geheel in stand blijven;

III. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.

w.g. Troostwijk w.g. Van de Kolk

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2016

345-775.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature