E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:RVS:2009:BK3910
LJN BK3910, Raad van State, 200900969/1/V1

Inhoudsindicatie:

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 juli 2003 in zaak nr. 200303674/1; AB 2004, 3) is de in voormeld artikel neergelegde termijn een termijn van orde waarop geen sanctie is gesteld. Gelet op het karakter van deze termijn heeft het niet meedelen door de rechtbank van de verlenging evenmin een rechtsgevolg.

Uit artikel 6, eerste en tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 14, eerste lid, van richtlijn 2004 /38/EG volgt dat voor het recht van verblijf van maximaal drie maanden niet is vereist dat burgers van de Unie en hun familieleden beschikken over voldoende middelen van bestaan.

Hieruit vloeit voort dat de rechtbank met de bestreden overweging niet heeft onderkend dat aan de vreemdeling en haar echtgenoot wat betreft de periode van 30 april 2006 tot 15 juli 2006, waarin zij ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, een recht van verblijf hadden, niet de eis kan worden gesteld dat zij dienen te beschikken over voldoende middelen van bestaan. Dat betekent, anders dan de rechtbank heeft overwogen, dat aan de vreemdeling en haar echtgenoot niet kan worden tegengeworpen dat zij niet hebben aangetoond te beschikken over voldoende middelen van bestaan.

Deze persoonlijke omstandigheden moeten worden beoordeeld met inachtneming van het doel van richtlijn 2004/38/EG en het evenredigheidsbeginsel, als hiervoor onder 2.7.7. weergegeven. De vreemdeling klaagt terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit het besluit van 14 december 2007 niet blijkt welke norm de staatssecretaris heeft aangelegd om te bepalen of sprake is van voldoende middelen van bestaan en of, en in hoeverre, bij deze norm rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden, zoals dat ingevolge voormeld artikel 8, vierde lid, is vereist.

Gelet hierop kan vooralsnog niet worden uitgesloten dat de echtgenoot voor zichzelf en voor de vreemdeling heeft beschikt over voldoende middelen van bestaan. Bij dit vermoeden is het aan de staatssecretaris om het – desgewenst – te weerleggen.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie